uitblazen
Nederlands
Woordafbreking
- uit·bla·zen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van uit bw en blazen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitblazen |
blies uit |
uitgeblazen |
klasse 7 | volledig |
Werkwoord
(scheidbaar)
uitblazen
- inergatief, (figuurlijk) (weer) bijkomen, op adem komen, uitrusten
- Een weekendje uitblazen aan zee.
- overgankelijk door blazen doven /uitmaken
- De kaarsjes van een verjaardagstaart uitblazen.
- overgankelijk (adem, lucht, rook e.a.) naar buiten blazen
- Zijn laatste adem uitblazen.
- De rook uitblazen.
- overgankelijk door blazen leegmaken, schoonmaken of zuiveren
- Eieren uitblazen.
- overgankelijk (glasblazerij) glas door blazen zijn definitieve vorm geven
- overgankelijk, (muziek) een muziekstuk ten einde blazen
- overgankelijk, (financieel) rekeningen of onkosten betalen
- overgankelijk, (verouderd) leegdrinken
- overgankelijk, (verouderd) leegschieten
- overgankelijk ten einde blazen
Vertalingen
1. bijkomen, op adem komen, uitrusten
Gangbaarheid
- Het woord uitblazen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'uitblazen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.