uitblazen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·bla·zen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitblazen
blies uit
uitgeblazen
klasse 7 volledig

Werkwoord

(scheidbaar)
uitblazen

  1. inergatief, (figuurlijk) (weer) bijkomen, op adem komen, uitrusten
    • Een weekendje uitblazen aan zee. 
  1. overgankelijk door blazen doven /uitmaken
    • De kaarsjes van een verjaardagstaart uitblazen. 
  1. overgankelijk (adem, lucht, rook e.a.) naar buiten blazen
    • Zijn laatste adem uitblazen. 
    • De rook uitblazen. 
  1. overgankelijk door blazen leegmaken, schoonmaken of zuiveren
    • Eieren uitblazen. 
  1. overgankelijk (glasblazerij) glas door blazen zijn definitieve vorm geven
  2. overgankelijk, (muziek) een muziekstuk ten einde blazen
  3. overgankelijk, (financieel) rekeningen of onkosten betalen
  4. overgankelijk, (verouderd) leegdrinken
  5. overgankelijk, (verouderd) leegschieten
  6. overgankelijk ten einde blazen
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord uitblazen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.