schrijn
Nederlands
Woordafbreking
- schrijn
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kistje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schrijn | schrijnen |
verkleinwoord | schrijntje | schrijntjes |
Zelfstandig naamwoord
schrijn m/o
- fraai bewerkt kistje voor kostbaarheden
- Relikwieën worden veelal in schrijnen bewaard.
Hyponiemen
- reliekschrijn, relikwieschrijn, relikwieënschrijn
Werkwoord
vervoeging van |
---|
schrijnen |
schrijn
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schrijnen
- Ik schrijn.
- gebiedende wijs van schrijnen
- Schrijn!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schrijnen
- Schrijn je?
Gangbaarheid
- Het woord schrijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schrijn' herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.