box

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  box    (hulp, bestand)
  • IPA: /bɔks/
Woordafbreking
  • box
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘afgescheiden ruimte’ voor het eerst aangetroffen in 1857 [1]
  • Leenwoord uit het Engels.
enkelvoud meervoud
naamwoord box boxen
verkleinwoord boxje boxjes

Zelfstandig naamwoord

box m

  1. een doos
  2. met name een kast met een of meer luidsprekers, een geluidsbox of luidsprekerbox
    • De boxen stonden nog op een hard volume. 
  1. een, vaak van hout gemaakt, min of meer vierkant meubelstuk omlijst door spijlen met een leuning erop waarin een baby of peuter veilig aanwezig kan zijn, een babybox
  2. deel van een grotere stal waarin één paard kan staan
  3. een berging horend bij één appartement van een appartementencomplex
  4. een van de drie categorieën van de inkomstenbelasting
    • In box 1 zitten de inkomsten uit loon, in Box 2 inkomsten uit een bedrijf en in Box 3 inkomsten uit vermogen. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • boxcamera, boxenstelsel, boxplot, boxspring, boxwood

Gangbaarheid

  • Het woord box staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
box boxes

Zelfstandig naamwoord

box

  1. doos
  2. (plantkunde) buxus, buksboom, buks
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.