koker
Nederlands
Woordafbreking
- ko·ker
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het me Latijn, in de betekenis van ‘etui, huls’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
- Naamwoord van handeling van koken met het achtervoegsel -er (2) [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | koker | kokers |
verkleinwoord | kokertje | kokertjes |
Zelfstandig naamwoord
koker m
- een smal cilindervormig hol voorwerp, bruikbaar als verpakking
- In de verborgen koker zat een geheim testament.
- (huishouden) een keukenapparaat waarin iets kan gekookt worden
- Mama was erg blij met de nieuwe koker voor haar keuken.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een smal cilindervormig hol voorwerp
2. een keukenapparaat waarin iets kan gekookt worden
Gangbaarheid
- Het woord koker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'koker' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Noors
Woordafbreking
- ko·ker
Naar frequentie | 6682 |
---|
Nynorsk
Woordafbreking
- ko·ker
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.