koker

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  koker    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈkokər/
Woordafbreking
  • ko·ker
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het me Latijn, in de betekenis van ‘etui, huls’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • Naamwoord van handeling van koken met het achtervoegsel -er (2) [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord koker kokers
verkleinwoord kokertje kokertjes

Zelfstandig naamwoord

koker m

  1. een smal cilindervormig hol voorwerp, bruikbaar als verpakking
    • In de verborgen koker zat een geheim testament. 
  1. (huishouden) een keukenapparaat waarin iets kan gekookt worden
    • Mama was erg blij met de nieuwe koker voor haar keuken. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord koker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Noors

Woordafbreking
  • ko·ker
Naar frequentie 6682

Werkwoord

koker

  1. tegenwoordige tijd van koke

Zelfstandig naamwoord

koker, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van kok
Schrijfwijzen

Zelfstandig naamwoord

koker, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van koke


Nynorsk

Woordafbreking
  • ko·ker

Werkwoord

koker

  1. tegenwoordige tijd van koke
Schrijfwijzen

Zelfstandig naamwoord

koker, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van koke
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.