agent

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  agent    (hulp, bestand)
  • IPA: /a'ɣɛnt/
Woordafbreking
  • agent
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vertegenwoordiger’ voor het eerst aangetroffen in 1554 [1]
  • van Frans agent [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord agent agenten
verkleinwoord agentje agentjes

Zelfstandig naamwoord

agent m

  1. (beroep) een persoon die belast is met de handhaving van de openbare orde en veiligheid
    • De agent deelde een bekeuring uit aan de wildplassers. 
  1. (beroep) een vertegenwoordiger van een bedrijf
    • Hij ging naar de agent die zijn bankzaken regelde. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord agent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /agɛnt/

Zelfstandig naamwoord

agent m bezield

  1. vertegenwoordiger
  2. spion
Verbuiging


Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.