agent
Nederlands
Woordafbreking
- agent
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vertegenwoordiger’ voor het eerst aangetroffen in 1554 [1]
- van Frans agent [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | agent | agenten |
verkleinwoord | agentje | agentjes |
Zelfstandig naamwoord
agent m
- (beroep) een persoon die belast is met de handhaving van de openbare orde en veiligheid
- De agent deelde een bekeuring uit aan de wildplassers.
- (beroep) een vertegenwoordiger van een bedrijf
- Hij ging naar de agent die zijn bankzaken regelde.
Verwante begrippen
- mannelijke vorm van agente
Hyponiemen
|
Vertalingen
1. persoon belast met de handhaving van de openbare orde
2. een vertegenwoordiger van een bedrijf
Gangbaarheid
- Het woord agent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'agent' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /agɛnt/
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
nominatief | agent | agenti | |
genitief | agenta | agentů | |
datief | korte vorm | agentu | agentům |
lange vorm | agentovi | ||
accusatief | agenta | agenty | |
vocatief | agente | agenti | |
locatief | korte vorm | agentu | agentech |
lange vorm | agentovi | ||
instrumentalis | agentem | agenty |
Afgeleide begrippen
- agentka v
- agentský
- agentův
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.