spion
Nederlands
Woordafbreking
- spi·on
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verspieder’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1653 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spion | spionnen |
verkleinwoord | spionnetje | spionnetjes |
Zelfstandig naamwoord
spion m
- (beroep) persoon die vertrouwelijke informatie vergaart in een ander land in opdracht van zijn/haar regering
- iets dat vertrouwelijke informatie vergaart in opdracht van overheden en bedrijven
- Je smartphone en computer zijn al oneindig veel betere persoonlijke spionnen dan waarvan de Stasi ooit had durven dromen [2]
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord spion staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'spion' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.