putting
Nederlands
Woordafbreking
- put·ting
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | putting | puttings |
verkleinwoord | puttinkje | puttinkjes |
Zelfstandig naamwoord
putting v
- (scheepvaart) een stevig aan dek of boord verankerd oog waaraan het want of een stag want wordt bevestigd
- Met een wantspanner tussen stag en putting kan men de spanning instellen.
Synoniemen
- puttingijzer, wantoog
Hyperoniemen
- scheepsbeslag, dekbeslag
Hyponiemen
- marsputting, onderuitputting, stagputting
Afgeleide begrippen
- puttingband, puttingbout, puttingijzer, puttingwant
Vertalingen
1. een stevig aan dek of boord verankerd oog waaraan het want of een stag want wordt bevestigd
Gangbaarheid
- Het woord putting staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'putting' herkend door:
54 % | van de Nederlanders; |
52 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.