for

• Geluid:  for    (hulp, bestand)
• Bijwoord [A], voegwoord en voorzetsel: IPA: /fʌ/
• Bijwoord [B]: IPA: / ˈfʌ /
• Bijwoord (achter een zelfstandig naamwoord in onbepaalde vorm): ook IPA: /ˈfʌ/
• Bijwoord (in een samenstelling): IPA: / ˈfɒː- /
• Zelfstandig naamwoord: IPA: / ˈfoˀɐ̯ /

• for

• Bijwoord [A]+[B]: Afkomstig van het Oudzweedse woord "for", dat van het Gotische woord "faur" komt
• Zelfstandig naamwoord: Afkomstig van he Oudnoorse woord fóðr, zie ook het Duitse woord Futter (gebied: kleding)

[A] for

1. te

• alt for meget/mange

• lidt for meget/mange

• for sent

• alt for længe

• lidt for længe

• for tidligt

• for koldt

• for varmt

• for godt til at være sandt

[B] for

1. voor (voor iets zijn)
2. dicht (om iets te sluiten of te verbergen)
3. voor (aan de voorkant of voorrand)
4. voor (als voorafgaande of voorbereidende handeling)
5. voor (voor de rechter, voor het congres)
6. op (huiswerk ophebben)

• [3]: foran
• [3]: fortil

• [1]: imod
• [2]: fra
• [3]: bag

• [1]: både for og imod

• [1]: der er ikke andet for

• [3]: både for og bag

• [4]: bore for / synge for / skære for (forskære)

• [2]: trække gardinerne for

for (+ hoofdzin)

1. omdat, want

• for at (+ infinitief of bijzin)

for, o

1. (kleding) voering

• fór
• foer (niet-officiële, maar frequent gebruikte spelling)

• stof
• tekstil

• fore
• pelsfor
• solkefor

for

1. onbepaald mannelijk  van for

• Geluid:  for (VS)    (hulp, bestand)
• IPA: / fɔr /

for

1. voor

for

1. want

1. «The name he bore as a child, Duny, was given him by his mother, and that and his life were all she could give him, for she died before he was a year old.[1]»

   De naam Duny die hij als kind droeg, werd hem gegeven door zijn moeder en was naast het leven alles wat zij hem kon schenken, want zij stierf vóór hij een jaar oud was.[2]

• four

• Geluid:  for    (hulp, bestand)
• IPA: / fɔɾ /

• for

for

1. voor (ruimtelijk)

1. «Politiet jakter på en mann som blottet seg for en kvinne.»

   De politie spoorde een man op die zich voor een vrouw ontbloot heeft.

2. van (bezit)

1. «San Marion var blottet for industriell aktivitet, og arbeidsledigheten vokste kraftig.»

   San Marino was verstoken van de industriële activiteit en de werkloosheid groeide sterk.

2. voor (als)

1. «Serena Williams har hatt et svært trøblete år siden hun vant Wimbledon-tittelen for fjerde gang i 2010.»

   Serena Williams heeft een zeer lastig jaar gehad sinds ze heeft in 2010 de Wimbledon-titel voor de vierde keer gewonnen.

2. op grond van, wegens (reden)

• [4]: på grunn av

• [2]: være blottet for

• [3]: for eksempel

• [3]: for første gang

• Geluid:  for    (hulp, bestand)
• IPA: / fɔɾ /

• for

for

1. voor (ruimtelijk)
2. van (bezit)
3. voor (als)
4. op grond van, wegens (reden)

• [4]: på grunn av

• [2]: vere blotta for

• [3]: for eksempel

• [3]: for første gong