vork
Nederlands
Woordafbreking
- vork
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘getand werktuig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vork | vorken |
verkleinwoord | vorkje | vorkjes |
Zelfstandig naamwoord
vork v/m
- aftakking van een boomtak of van een weg
- (gereedschap) (huishouden) voorwerp bestaande uit een greep en (meestal 3 of 4) tanden, waarmee vast voedsel wordt gegeten
- Hij at zijn frietjes met een vork.
- (gereedschap) bepaald landbouwwerktuig (vergelijk met hooivork, mestvork)
- (werktuigbouwkunde) fietsonderdeel waarin het wiel wordt bevestigd: telescopische vork, voorvork en achtervork
- (schaak) situatie waarbij één eigen stuk tegelijkertijd twee of meer vijandelijke stukken aanvalt
Hyponiemen
- [2] taartvork, visvork
|
Afgeleide begrippen
- vorkachtig, vorkbeen, vorkheftruck, vorkkaliber, vorklift, vorkschakeling, vorksgewijs, vorktracering, vorktruck, vorkuitzetter, vorkvormig
Uitdrukkingen en gezegden
- Te veel hooi op de vork nemen
meer willen doen dan je aankan, te veel werk op zich nemen, de hoeveelheid werk niet aankunnen
- Weten hoe de vork in de steel zit
precies weten wat er gebeurd is
Vertalingen
1. aftakking van een boomtak of van een weg
2. voorwerp bestaande uit een greep en (meestal 3 of 4) tanden, waarmee vast voedsel wordt gegeten
3. bepaald landbouwwerktuig (vergelijk met hooivork, mestvork)
4. fietsonderdeel waarin het wiel wordt bevestigd: telescopische vork, voorvork en achtervork)
5. (schaak) situatie waarbij één eigen stuk tegelijkertijd twee of meer vijandelijke stukken aanvalt)
Gangbaarheid
- Het woord vork staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vork' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.