huishouden

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • huis·hou·den
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
huishouden
hield huis
huisgehouden
klasse 7 volledig

Werkwoord

huishouden

  1. (pejoratief) een grote rommel of vernietiging achterlaten
    • De bandieten hielden flink huis in het dorpje dat ze plotseling overvallen hadden. 
  1. de huishouding doen


enkelvoud meervoud
naamwoord huishouden huishoudens
verkleinwoord huishoudentje huishoudentjes

Zelfstandig naamwoord

huishouden o

  1. een familie die een samenwonende economische eenheid vormt
    • Veel huishoudens kregen het in deze crisis zwaar te verduren. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord huishouden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.