bestek
![](../I/m/Aue_Wellner-03.jpg)
[1] Bestek.
Nederlands
Woordafbreking
- be·stek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bestek | bestekken |
verkleinwoord | bestekje | bestekjes |
Zelfstandig naamwoord
bestek o
- (huishouden) gerei waarmee het eten aan tafel behandeld wordt
- Als je soep eet heb je alleen een lepel nodig als bestek.
- (bouwkunde) een zeer gedetailleerd omschreven bouwplan inclusief de van toepassing zijnde administratieve, juridische en technische bepalingen, materialen en uitvoeringsvoorwaarden.
- Het bestek was gelukkig op tijd klaar zodat men direct kon beginnen met bouwen.
- (scheepvaart) bepaling van de geografische plaats van een schip op zee
- De stuurman hield nauwkeurig het bestek bij.
- begrensde ruimte
Verwante begrippen
Hyponiemen
- [4] tijdbestek, tijdsbestek
Vertalingen
1. gerei waarmee het eten aan tafel behandeld wordt
2. een zeer gedetailleerd omschreven bouwplan
Gangbaarheid
- Het woord bestek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bestek' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.