tochtig
Nederlands
Woordafbreking
- toch·tig
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | tochtig | tochtiger | tochtigst |
verbogen | tochtige | tochtigere | tochtigste |
partitief | tochtigs | tochtigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
tochtig [2]
- gepaard gaan met tocht (luchtstroom)
- Want hoe vlugger ik van deze tochtige plaats weg ben, hoe liever het mij is. [3]
- (vrouwelijk ??) dier dat naar paring verlangt
- De bromkoe was weer tochtig, het begon op de brulziekte te lijken
Synoniemen
- [2] bronstig
Gangbaarheid
- Het woord tochtig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tochtig' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- tochtig op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Herzen, Frank De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 124
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.