rol
Nederlands
Woordafbreking
- rol
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘opgerold stuk’ voor het eerst aangetroffen in 1280 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rol | rollen |
verkleinwoord | rolletje | rolletjes |
Zelfstandig naamwoord
rol v/m
- cilindervormig voorwerp
- een rond een spil gewonden lange strook papier of stof
- Ik heb nòg een rol van die zandgele stof.
- een uitbeelding van een personage in een film of toneelstuk
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- De rollen omkeren
wat de een normaal doet doet de ander nu en andersom
Werkwoord
vervoeging van |
---|
rollen |
rol
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rollen
- Ik rol.
- gebiedende wijs van rollen
- Rol!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rollen
- Rol je?
Gangbaarheid
- Het woord rol staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'rol' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.