rolschaats
![](../I/m/Roller-skate.jpg)
Rolschaatsen
Nederlands
Woordafbreking
- rol·schaats
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘schaats op wieltjes’ voor het eerst aangetroffen in 1888 [1]
- samenstelling van rol ww en schaats
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rolschaats | rolschaatsen |
verkleinwoord | rolschaatsje | rolschaatsjes |
Zelfstandig naamwoord
rolschaats v/m
- een onder de voet te binden stel wieltjes waarop men zich schaatsend voortbewegen kan
- Hij deed zijn rolschaatsjes aan en ging met zijn vriendjes hockey spelen.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
rolschaatsen |
rolschaats
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rolschaatsen
- Ik rolschaats.
- gebiedende wijs van rolschaatsen
- Rolschaats!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rolschaatsen
- Rolschaats je?
Gangbaarheid
- Het woord rolschaats staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'rolschaats' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.