radio

radiotoestel (jaren veertig)

Nederlands

Niet te verwarren met: radio-
Uitspraak
  • Geluid:  radio    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈradijo/
Woordafbreking
  • ra·dio
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘draadloze omroep’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1904 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord radio radio's
verkleinwoord radiootje radiootjes

Zelfstandig naamwoord

radio m

  1. (elektronica) toestel dat uitgezonden radiogolven kan ontvangen en omzetten in geluid
    • De radio kraakt, hij moet nog ingesteld worden. 
  1. (communicatie) (geen verbuiging) medium om informatie en amusement uit te zenden
    • De mensen hoorden het vreselijke nieuws op de radio. 
  1. radioprogramma
  2. draadloze telegrafie of telefonie
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Overerving en ontlening
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord radio staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Deens

Zelfstandig naamwoord

radio o

  1. radio (toestel)
  2. radio (medium)


Engels

enkelvoud meervoud
radio radios

Zelfstandig naamwoord

radio

  1. radio (toestel)
  2. (geen verbuiging) radio (medium)


Esperanto

  enkelvoud meervoud
nominatief   radio     radioj  
accusatief   radion     radiojn  

Zelfstandig naamwoord

radio

  1. radio (toestel)
  2. (geen verbuiging) radio (medium)


Fins

Zelfstandig naamwoord

radio

  1. radio (toestel)
  2. radio (medium)


Frans

enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  radio     le radio     radios     les radios  

Zelfstandig naamwoord

radio v

  1. radio (toestel)
  2. (geen verbuiging) radio (medium)


Indonesisch

Woordafbreking
  • ra·dio
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

radio

  1. radio (toestel)
  2. radio (medium)


Ido

Zelfstandig naamwoord

radio

  1. radio (toestel)
  2. radio (medium)


Spaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • ra·dio
enkelvoud meervoud
radio radios

Zelfstandig naamwoord

radio m

  1. (anatomie) spaakbeen
Synoniemen
  • [1] hueso radio

Zelfstandig naamwoord

radio v

  1. radio (toestel)
  2. radio (medium)

Zelfstandig naamwoord

radio m

  1. (scheikunde) radium
  2. (wiskunde) straal

Werkwoord

vervoeging van
radiar

radio

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van radiar


Vietnamees

Zelfstandig naamwoord

radio

  1. radio (toestel)
  2. radio (medium)
Synoniemen
  • ra-đi-ô


Zweeds

1. enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   radio     radion     radior     radiorna  
genitief   radios     radions     radiors     radiornas  
2. enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   radio     radion        
genitief   radios     radions        

Zelfstandig naamwoord

radio g

  1. radio (toestel)
  2. radio (medium)
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.