radio
![](../I/m/Old_radio.jpg)
radiotoestel (jaren veertig)
Nederlands
![]() |
Woordafbreking
- ra·dio
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘draadloze omroep’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1904 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | radio | radio's |
verkleinwoord | radiootje | radiootjes |
Zelfstandig naamwoord
radio m
- (elektronica) toestel dat uitgezonden radiogolven kan ontvangen en omzetten in geluid
- De radio kraakt, hij moet nog ingesteld worden.
- (communicatie) (geen verbuiging) medium om informatie en amusement uit te zenden
- De mensen hoorden het vreselijke nieuws op de radio.
- radioprogramma
- draadloze telegrafie of telefonie
Synoniemen
- [1] radioapparaat, radiotoestel, radio-ontvanger
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. toestel
|
|
2. medium
|
Gangbaarheid
- Het woord radio staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'radio' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Frans
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
radio | le radio | radios | les radios |
Zweeds
1. | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | radio | radion | radior | radiorna |
genitief | radios | radions | radiors | radiornas |
2. | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | radio | radion | – | – |
genitief | radios | radions | – | – |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.