communicatie
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: communicatie (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˌkɔmyniˈkaʦi/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˌkɔmyniˈkasi/
- (Limburg): /ˌkɔ.my.nɪ.ˈkaː.si/
Woordafbreking
- com·mu·ni·ca·tie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘mededeling’ voor het eerst aangetroffen in 1467 [1]
- Naamwoord van handeling van communiceren met het achtervoegsel -atie
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | communicatie | communicaties |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
communicatie v
- het uitwisselen van informatie waarbij zender, ontvanger, inhoud en communicatiemedium betrokken zijn
- Dat team staat bekend om hun goede communicatie.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. het uitwisselen van informatie
|
|
Gangbaarheid
- Het woord communicatie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'communicatie' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.