hof
Nederlands
Woordafbreking
- hof
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘omheind stuk grond’ voor het eerst aangetroffen in 976 [1]
- > Germaans *hof- > Proto-Indo-Europees *keup-, gevormd uit *keu- «bocht, holte» met een achtervoegsel. Vgl Oudsaksisch hof, Oudhoogduits hof (Duits Hof), Oudnoors hof (Oudnoords hov).
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hof | hoven |
verkleinwoord | hofje | hofjes |
Zelfstandig naamwoord
hof
- o: de uitgebreide huishouding van een vorstelijke, bijvoorbeeld koninklijke familie
- o: (juridisch) een instelling waar recht gesproken wordt
- m: een stuk bebouwd land of tuin
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
- [1] hofhouding
- [2] rechtbank, gerechtshof
- [3] binnenplaats, erf, gaard, gaarde, patio, tuin
Vertalingen
1. de uitgebreide huishouding van een vorstelijke, bijvoorbeeld koninklijke familie
2. een instelling waar recht gesproken wordt
3. een stuk bebouwd land of tuin
Gangbaarheid
- Het woord hof staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'hof' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Middelnederlands
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | hof | hove |
genitief | hoves | hove |
datief | hove | hoven |
accusatief | hof | hove |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.