hof

Niet te verwarren met: Hof

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hof    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɦɔf/
Woordafbreking
  • hof
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘omheind stuk grond’ voor het eerst aangetroffen in 976 [1]
  • > Germaans *hof- > Proto-Indo-Europees *keup-, gevormd uit *keu- «bocht, holte» met een achtervoegsel. Vgl Oudsaksisch hof, Oudhoogduits hof (Duits Hof), Oudnoors hof (Oudnoords hov).
enkelvoud meervoud
naamwoord hof hoven
verkleinwoord hofje hofjes

Zelfstandig naamwoord

hof

  1. o: de uitgebreide huishouding van een vorstelijke, bijvoorbeeld koninklijke familie
  2. o: (juridisch) een instelling waar recht gesproken wordt
  3. m: een stuk bebouwd land of tuin
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord hof staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Middelnederlands

enkelvoud meervoud
nominatief hofhove
genitief hoveshove
datief hovehoven
accusatief hofhove

Zelfstandig naamwoord

hof o

  1. hof
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.