gaard
Nederlands
Woordafbreking
- gaard
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘omheinde tuin’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 701 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gaard | gaarden |
verkleinwoord | gaardje | gaardjes |
Zelfstandig naamwoord
gaard
- v/m? (scheepvaart) bij een kaag: de kabels waarmee de spriet in de vaarrichting gehouden wordt
- v/m? de meestal gegalvaniseerde stalen draad met behulp waarvan riet op een dak strak gebonden wordt
- v/m taai, recht wilgenhout voor rijswerk
- m (verouderd) omheinde ruimte, tuin. Heden ten dage voornamelijk in eigennamen en samenstellingen
- (religie) paradijs
Gangbaarheid
- Het woord gaard staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gaard' herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
65 % | van de Vlamingen. |
Noors
Zelfstandig naamwoord
gaard
- verouderde spelling of vorm van gard van vóór 1917
- (onbepaalde mannelijke vorm nominatief enkelvoud)
Zelfstandig naamwoord
gaard
- verouderde spelling of vorm van gård van vóór 1917
- (onbepaalde mannelijke vorm nominatief enkelvoud)
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.