gras
Nederlands
Woordafbreking
- gras
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘gewas op weiden e.d.’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1125 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gras | grassen |
verkleinwoord | grasje | grasjes |
Zelfstandig naamwoord
gras o
- (plantkunde) plantenfamilie omvattende gras (zie betekenis 2), graan, rijst, bamboe
- bepaalde groep van soorten binnen die familie die gebruikt wordt in de tuin, op (sport)velden, in de wei...
Noot: betekenissen die tussen beide liggen zijn ook mogelijk; bijvoorbeeld er bestaan tientallen soorten grassen die in de wei kunnen groeien of in Afrika
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. plantenfamilie
2. bepaalde groep van soorten binnen de grassenfamilie
Gangbaarheid
- Het woord gras staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gras' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Frans
Verwante begrippen
- foie gras
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.