gras

Niet te verwarren met: gräs

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gras    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣrɑs/
Woordafbreking
  • gras
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘gewas op weiden e.d.’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1125 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord gras grassen
verkleinwoord grasje grasjes

Zelfstandig naamwoord

gras o

  1. (plantkunde) plantenfamilie omvattende gras (zie betekenis 2), graan, rijst, bamboe
  2. bepaalde groep van soorten binnen die familie die gebruikt wordt in de tuin, op (sport)velden, in de wei...

Noot: betekenissen die tussen beide liggen zijn ook mogelijk; bijvoorbeeld er bestaan tientallen soorten grassen die in de wei kunnen groeien of in Afrika

Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord gras staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

Uitspraak
  • IPA /χrɑs/   geluid 

Zelfstandig naamwoord

gras

  1. gras


Frans

Uitspraak
  • Geluid:  gras    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɡʁa/
  enkelvoud meervoud
  mannelijk   gras gras
  vrouwelijk   grasse grasses

Bijvoeglijk naamwoord

gras

  1. vet
Verwante begrippen
  • foie gras


Friulisch

Zelfstandig naamwoord

gras

  1. vet
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.