grazig
Nederlands
![](../I/m/View_towards_Sandringham_Woods_-_geograph.org.uk_-_821370.jpg)
een grazige weide
Woordafbreking
- gra·zig
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | grazig | graziger | grazigst |
verbogen | grazige | grazigere | grazigste |
partitief | grazigs | grazigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
grazig
- welig met gras begroeid, zodat koeien er kunnen grazen en veel melk kunnen geven
- TTIP zal ook ingrijpen in het landschap. Krimp van de rundvleesproductie zal leiden tot minder grazige weiden met vleeskoeien in Ierland, Engeland en Frankrijk. In plaats daarvan zullen enorme veestallen worden gebouwd, vooral in Midden- en Oost-Europa. [2]
Gangbaarheid
- Het woord grazig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'grazig' herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
69 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.