grasdak
Nederlands
![](../I/m/Roros01.jpg)
1. beplanting van de bovenkant van een gebouw met gras
Woordafbreking
- gras·dak
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van gras zn en dak zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grasdak | grasdaken |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
grasdak o
- (bouwkunde) beplanting van de bovenkant van een gebouw met gras als bescherming tegen het weer
- We komen bij een houten schuurtje met gras op het dak en pluimen en koekoeksbloemen. Er staan zelfs een paar bloeiende margrieten tussenin. ‘Wat leuk,’ zeg ik en ik wijs naar boven. ‘Wil je er bovenop?’ vraagt Britt-Marie. Even later zitten we lekker in het zonnetje op het zachte grasdak. [1]
Gangbaarheid
- Het woord grasdak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'grasdak' herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Verschuur, R. Vreemd land. 3e druk (1995) Van Goor / De Boekerij bv, Amsterdam; ISBN 90 00 03061 7; p. 50; geraadpleegd 2018-06-05
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.