gender

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gen·der
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘het geheel van sociale en culturele kenmerken van een sekse’ voor het eerst aangetroffen in 1991 [1]
  • van het Engels [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord gender genders
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

gender o

  1. (sociologie) geheel van sociale, culturele, gedrags- en identiteitsaspecten van een sekse, ter onderscheiding van lichamelijke en biologische aspecten, de (genderidentiteit)
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • genderexpressie
  • gendergevoel
  • genderidentiteit
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord gender staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
89 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • IPA: /ʤɛndə/
enkelvoud meervoud
gender genders

Zelfstandig naamwoord

gender

  1. (grammatica) geslacht, genus
  2. sekse, geslacht
vervoeging
onbepaalde wijs to gender
he/she/it genders
verleden tijd gendered
voltooid
deelwoord
gendered
onvoltooid
deelwoord
gendering
gebiedende wijs gender

Werkwoord

gender

  1. voortbrengen


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /dʒɛndr/
Woordafbreking
  • gen·der
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels

Zelfstandig naamwoord

gender m onbezield

  1. (sociologie) gender
Verbuiging
Synoniemen
  • pohlaví o
  • rod m onbezield
Afgeleide begrippen

Meer informatie

Verwijzingen

    Bijvoeglijk naamwoord

    gender

    1. (sociologie) gender-; met betrekking tot het geslacht
    Verbuiging
    • Onverbogen
    Synoniemen

    Verwijzingen

      This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.