gans
Nederlands
Woordafbreking
- gans
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘geheel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1236 [1]
- In de betekenis van ‘eendachtige’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gans | ganzen |
verkleinwoord | gansje | gansjes |
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. Anserinae, een vogel die tot de familie van de eendachtigen (Anatidae) behoort
stellend | |
---|---|
onverbogen | gans |
verbogen | ganse |
partitief | gans |
Bijvoeglijk naamwoord
gans [3]
- In een blauw geruite kiel
Draaide hij aan 't grote wiel
De ga-a-a-anse dag
Maar Michieltjes jongens hart
Leed ondragelijke smart
Ach-ach, ach-ach, ach-ach, ach-ach!
- In een blauw geruite kiel
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. helemaal
Gangbaarheid
- Het woord gans staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gans' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.