geheel
Nederlands
Woordafbreking
- ge·heel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘heel’ voor het eerst aangetroffen in 1236 [1]
- afgeleid van heel met het voorvoegsel ge- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geheel | gehelen |
verkleinwoord | geheeltje | geheeltjes |
Zelfstandig naamwoord
geheel o
- alle delen zonder uitzondering
- Het geheel is vaak meer dan de som van de delen.
Hyponiemen
- algeheel, spelersgeheel, tekstgeheel
Afgeleide begrippen
- geheelheid, geheelonthoudend, geheelonthouder, geheelonthouding, geheelonthoudster
Uitdrukkingen en gezegden
- Een goede gevel versiert het (gehele) huis
- Een rotte appel in de mand maakt de gehele vrucht tot schand
- Geeft men hem de vinger, dan neemt hij de gehele hand
Bijvoeglijk naamwoord
geheel
- op alle delen zonder uitzondering betrekking hebbend
- Wikimedia is nu in de gehele wereld bekend.
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord geheel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'geheel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.