energie

Nederlands

[3]Primaire energie voor electriciteitsopwekking
Uitspraak
Woordafbreking
  • ener·gie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘veerkracht, arbeidsvermogen’ voor het eerst aangetroffen in 1668 [1]
  • Afkomstig van het Oudgriekse ἐνέργεια (werk, daad).
enkelvoud meervoud
naamwoord energie energieën
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

energie v [2]

  1. het (fysiek) vermogen waarmee arbeid kan worden verricht
    • Ik heb geen energie vandaag. 
  1. het (geestelijk) vermogen waarmee denkwerk kan worden verricht
    • Om langer dan een kwartier te studeren heeft hij geen energie genoeg. 
  1. (wetenschap), (natuurkunde), (elektronica) een natuurkundig begrip van arbeidsvermogen
    • Een hoeveelheid "energie" (symbool: W) wordt uitgedrukt in joule (symbool: J) of bijv. kilowattuur (kWh) 
    • Deze accu heeft een totale energie van 0,32 kWh. 
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord energie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Tsjechisch

Zelfstandig naamwoord

energie v

  1. energie
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.