brood
Nederlands
Woordafbreking
- brood
Zelfstandig naamwoord
brood o
- (voeding) een meelproduct dat gemaakt wordt door meeldeeg te bakken, te koken of te stomen
- Die bakker maakt een buitengewoon heerlijk brood.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- Brood en spelen
- brood op de plank hebben
genoeg hebben om van te leven
- De een z'n dood is een ander z'n brood.
wat voor de één een nadeel is, daar profiteert een ander van
- Een kruimeltje is ook brood.
wees gelukkig met wat je hebt
- Ergens geen brood in zien
niet denken dat iets kan werken
- Iemand het brood uit de mond stoten
iemand het onmogelijk maken om in eigen inkomen te kunnen voorzien
- Iemand iets op zijn brood geven
iemand onvriendelijk iets verwijten
- Niet bij brood alleen leven
men heeft meer nodig dan alleen eten om te kunnen leven
- Stenen voor brood geven
iets geven waar de ander niets aan heeft
- Wiens brood men eet, diens woord men spreekt.
- Zich de kaas niet van het brood laten eten
Voor het eigen belang opkomen
- iets op je brood krijgen
ergens van beschuldigd worden
Vertalingen
1. een meelproduct dat gemaakt wordt door meeldeeg te bakken, te koken of te stomen
Gangbaarheid
- Het woord brood staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'brood' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Afrikaans
Engels
Nedersaksisch
Veluws
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.