pan

Niet te verwarren met: pan-, Pan
[1] Een pan.

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  pan    (hulp, bestand)
  • IPA: /pɑn/
Woordafbreking
  • pan
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het me Latijn, in de betekenis van ‘ketel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord pan pannen
verkleinwoord pannetje pannetjes

Zelfstandig naamwoord

pan v/m

  1. (kookkunst) keukengereedschap om in te koken of braden
  2. dakpan
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord pan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Naar frequentie 4146
Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

pan

  1. pan

Frans

Uitspraak
  • Geluid:  pan    (hulp, bestand)

Tussenwerpsel

pan

  1. (spreektaal) pang!
  1. «Il a pris sa flingue et pan pan pan! il l'a plombé.»
    Hij pakte zijn blaffer en pang pang pang! pompte hem vol lood. [1]

Verwijzingen

Papiamento

Zelfstandig naamwoord

pan m

  1. brood

Pools

Zelfstandig naamwoord

pan m

  1. meneer, mijnheer, de heer.

Spaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • pan
enkelvoud meervoud
pan panes

Zelfstandig naamwoord

pan

  1. brood
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.