brød

Deens
Uitspraak
  • IPA: / ˈbʁœðˀ /
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse zelfstandige naamwoord brauð
Naar frequentie 1114

Werkwoord

brød

  1. verleden tijd van bryde
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   brød     brødet     -     -  
genitief   brøds     brødets     -     -  

Zelfstandig naamwoord

brød, o

  1. brood
Vaste voorzetsels
  • brød ud
Afgeleide begrippen
  • brødbagning
  • brødbakke
  • brøddej
  • brødfabrik
  • brødkasse
  • brødkrumme
  • brødkurv
  • brødskive
  • brødskorpe
  • brødterning
  • bagerbrød
  • farsbrød
  • franskbrød
  • grovbrød
  • marcipanbrød
  • morgenbrød
  • pitabrød
  • rugbrød
  • smørrebrød
  • wienerbrød
Uitdrukkingen en gezegden
  • det daglige brød
het dagelijks brood
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.