borg
Nederlands
Woordafbreking
- borg
Zelfstandig naamwoord
borg m
- iemand die garant staat voor een eventueel te betalen bedrag, de borgsteller
- Hij was bereid als borg op te treden.
- borgsom, borgtocht, waarborgsom, cautie, onderpand
- Als je het huurhuis weer in de originele staat aflevert krijg je de borg terug.
- gecastreerd mannetjesvarken
Hyponiemen
- waarborg, waterborg
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. iemand die garant staat voor een eventueel te betalen bedrag
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bergen |
borg
- enkelvoud verleden tijd van bergen
- Ik borg.
- Jij borg.
- Hij, zij, het borg.
- Ik borg.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
borgen |
borg
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van borgen
- Ik borg.
- gebiedende wijs van borgen
- Borg!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van borgen
- Borg je?
Gangbaarheid
- Het woord borg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'borg' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
IJslands
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- IPA: / ˈpɔrk /
Woordherkomst en -opbouw
- Ontleend aan het Oudnoordse zelfstandige naamwoord borg, dat van het Protogermaanse woord *burgz
f-sterk | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | borg | borgin | borgir | borgirnar |
genitief | borgar | borgarinnar | borga | borganna |
datief | borg | borginni | borgum | borgunum |
accusatief | borg | borgina | borgir | borgirnar |
Zelfstandig naamwoord
borg, v
Synoniemen
- [1]: kastali
- [2]: klettur (een kasteelachtige rots)
- [3]: bær
Hyperoniemen
- [3]: staður
Verwante begrippen
- borga
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.