kasteel
Nederlands
Woordafbreking
- kas·teel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘burcht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1220 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kasteel | kastelen |
verkleinwoord | kasteeltje | kasteeltjes |
Zelfstandig naamwoord
kasteel o [2]
- (bouwkunde) een middeleeuwse versterkte woning, ook wel burcht of slot genoemd
- Kasteel Hoensbroek is een van de mooiste en grootste kastelen van Nederland. Het oudste deel van het kasteel stamt uit 1250.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
Het kasteel van Laken.
Vertalingen
1. een middeleeuwse versterkte woning
het kasteel van Laken
|
Gangbaarheid
- Het woord kasteel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kasteel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.