boots
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- boots
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘laarzen’ voor het eerst aangetroffen in 1984 [1]
- enk: verkorting van bootsman
- mv: boot met de uitgang -s [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boots | bootsen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
boots m
- (scheepvaart) benaming voor verschillende functies waarin leiding wordt gegeven aan een deel van de bemanning van een schip
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bootsen |
boots
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bootsen
- Ik boots.
- gebiedende wijs van bootsen
- Boots!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bootsen
- Boots je?
Gangbaarheid
- Het woord boots staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'boots' herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
67 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.