boor

Nederlands

Periodiek systeem der elementen (nld)
H He
Li Be B C N O F Ne
Na Mg Al Si P S Cl Ar
K Ca Sc Ti V Cr Mn Fe Co Ni Cu Zn Ga Ge As Se Br Kr
Rb Sr Y Zr Nb Mo Tc Ru Rh Pd Ag Cd In Sn Sb Te I Xe
Cs Ba * Hf Ta W Re Os Ir Pt Au Hg Tl Pb Bi Po At Rn
Fr Ra ** Rf Db Sg Bh Hs Mt Ds Rg Cn Nh Fl Mc Lv Ts Og
* La Ce Pr Nd Pm Sm Eu Gd Tb Dy Ho Er Tm Yb Lu
** Ac Th Pa U Np Pu Am Cm Bk Cf Es Fm Md No Lr
Boor
5B
Uitspraak
  • Geluid:  boor    (hulp, bestand)
  • IPA: /bor/
Woordafbreking
  • boor
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘werktuig om gaten te maken’ voor het eerst aangetroffen in 1440 [1]
  • [2] Afkomstig van het Arabische Buraq voor borax, een mineraal dat het voornaamste erts voor boorwinning is.
1 enkelvoud meervoud
naamwoord boor boren
verkleinwoord boortje boortjes
2 enkelvoud meervoud
naamwoord boor -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

boor

  1. v/m (gereedschap) een rond zijn as ronddraaiend werktuig om gaten mee te maken
    • Hij liet de boor per ongeluk op de grond vallen. 
  1. o (scheikunde), (element) een chemisch element en een zwart metalloïde, met symbool B en atoomnummer 5
    • Waar wordt boor in gebruikt? 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Hyponiemen
  • aanwasboor
  • aardappelboor
  • aardboor
  • accuboor
  • accuklopboor
  • appelboor
  • bajonetboor
  • beenboor
  • beitelboor
  • bergboor
  • betonboor
  • bodemboor
  • bomboor
  • boomboor
  • borstboor
  • boterboor
  • boutboor
  • buisboor
  • buizensasboor
  • centerboor
  • centreerboor
  • centrumboor
  • cirkelboor
  • cylinderboor
  • dennenboor
  • diamantboor
  • douwelboor
  • draadboor
  • drilboor
  • drukboor
  • dubbelsnitboor
  • dubbelsnitsboor
  • duvelboor
  • eensnitsboor
  • fiedelboor
  • freesboor
Afgeleide begrippen
  • boorploeg
  • boorpoeder
  • boorprofiel
  • boorput
  • boorrapport
  • boorschaaf
  • boorschelp
  • boorschelpdier
  • boorscherper
  • boorschip
  • boorschoen
  • boorschot
  • boorsel
  • boorserie
  • boorspaan
  • boorspil
  • boorspits
  • boorspons
  • boorstaal
  • boorstaat
  • boorstander
  • boorstang
  • boorsters
  • boorsuspensie
  • boortechnicus
  • boortender
  • boortoestel
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
boren

boor

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boren
    • Ik boor. 
  2. gebiedende wijs van boren
    • Boor! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boren
    • Boor je? 

Gangbaarheid

  • Het woord boor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

enkelvoud meervoud
boor boors

Zelfstandig naamwoord

boor

  1. boerenheikneuter


Estisch

Zelfstandig naamwoord

boor

  1. (element) boor.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.