aids

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aids
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘ziekte’ voor het eerst aangetroffen in 1983 [1]
  • De Engelse afkorting voor acquired immune deficiency syndrome [2].
enkelvoud meervoud
naamwoord aids
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

aids m

  1. (medisch) (afkorting) een virusziekte waarbij het natuurlijke afweersysteem van het lichaam steeds verder afgebroken wordt
    • De diagnose was dat hij aan aids leed. 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen


Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aids staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Slowaaks

Uitspraak
  • IPA: /aː iː dɛː ɛs/, /ajc/, /ɛjc/
Woordherkomst en -opbouw
  • Acroniem van het Engelse acquired immune deficiency syndrome.

Zelfstandig naamwoord

aids m

  1. (afkorting) (medisch) aids
Afgeleide begrippen
  • aidsový
Verwante begrippen

Tsjechisch

Woordafbreking
  • aids
Woordherkomst en -opbouw
  • Acroniem van het Engelse acquired immune deficiency syndrome.

Zelfstandig naamwoord

aids m onbezield

  1. (afkorting) (medisch) aids
Verbuiging
Schrijfwijzen
Afgeleide begrippen
  • aidsový

Verwijzingen

    Turks

    Zelfstandig naamwoord

    aids

    1. (afkorting) (medisch) aids
    This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.