aidsbesmetting

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aids·be·smet·ting
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aidsbesmetting aidsbesmettingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

aidsbesmetting v

  1. (medisch) drager worden van het hivvirus; besmet raken met aidsvirus
    • 'Wij willen geen weldoeners zijn, maar aansturen op duurzaamheid', legt Koen Kruytbosch, hoofd Familiyplanning uit. 'Landen moeten zelf beleid ontwikkelen op het gebied van gezondheidszorg en doelstellingen formuleren zoals het terugdringen van moedersterfte en aidsbesmetting of het organiseren van gezinsplanning. Dan kijken wij hoe we daaraan een bijdrage kunnen leveren in de vorm van expertise of betaalbare medicijnen.'[1] 
    • Er was laatst een blog op internet over 'die ranzige Nicolette'. Ik dacht toen wel: Misschien moet ik toch iets beter voor de dag komen, zo nu en dan. Het is wat anders als ik iemand sta te interviewen over zijn aidsbesmetting met zúlke nepwimpers. Dat kan echt niet.[2] 

Gangbaarheid

  • Het woord aidsbesmetting staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. De Volkskrant CARLIJNE VOS 16 mei 2012 Organon pakt moedersterfte aan
  2. De Volkskrant ANNA VANDEN BREEMER 3 maart 2012 Boerin in spe
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.