aidspatiënt

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aids·pa·ti·ënt
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aidspatiënt aidspatiënten
verkleinwoord aidspatiëntje aidspatiëntjes

Zelfstandig naamwoord

aidspatiënt m

  1. (medisch) iemand die aids heeft
    • En net als de paus voelde hij zich sterk verbonden met mensen in de marge, zoals aidspatiënten én mensen die niet meer in staat zijn het levenslicht te beminnen'.[1] 
    • Het medicijn waarover het gaat is Daraprim dat in augustus in handen kwam van Turing. Het medicijn is voor mensen met een verminderde weerstand zoals aidspatiënten van levensbelang. Turing kocht de rechten om het middel in de Verenigde Staten te produceren deze zomer van een ander bedrijf. Er zit geen patent meer op aangezien het al sinds 1953 op de markt is, maar bij gebrek aan concurrenten kan de nieuwe eigenaar ervoor vragen wat hij wil.[2] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aidspatiënt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.