afzondering
Nederlands
Woordafbreking
- af·zon·de·ring
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van afzonderen met het achtervoegsel -ing.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afzondering | afzonderingen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
afzondering v
- het afzonderen; het vrijwillig of (nood-)gedwongen verbreken, of verstoken zijn van contacten/verbindingen zoals bij:
- (geologie) een bestaan in een geïsoleerd leefgebied
- Er zijn in Zuid-Amerika nog altijd stammen die in grote afzondering leven.
- (veeteelt) het uit elkaar houden van dieren
- De afzondering werd niet goed gehandhaafd waardoor de twee dieren snel weer met elkaar konden vechten.
- (psychologie), (juridisch), (medisch)een gedwongen verblijf in eenzaamheid vanwege gedragsproblemen, besmettingsgevaar enz.
- Hij moest vanwege zijn gedragsstoornis jarenlang in afzondering leven.
- (sociologie)het beperkt raken van contact door lichamelijke of geestelijke gebreken, voorspoed of financiële tegenslag, familieomstandigheden enz.
- Zij leeft in afzondering nu de familie niets meer met haar te maken wil hebben.
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
- afscherming, quarantaine, separatie, apartheid, onderscheiding, buitensluiting, uitsluiting, opsluiting, afsluiting, excommunicatie, uitbanning, eenzaamheid, hechtenis, gevangenis, isoleercel, grens, afrastering, blokkade, boycot, eiland
Vertalingen
1. het afzonderen
Gangbaarheid
- Het woord afzondering staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'afzondering' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.