verbinding

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  verbinding    (hulp, bestand)
  • IPA: /vərˈbɪndɪŋ/
    • (Noord-Nederland): /vər.ˈbɪn.dɪŋ/
    • (Vlaanderen, Brabant): /vər.ˈbɪn.dɪŋ/
    • (Limburg): /vɛr.ˈbɪn.dɪŋ(g)/
Woordafbreking
  • ver·bin·ding
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van verbinden met het achtervoegsel -ing.
enkelvoud meervoud
naamwoord verbinding verbindingen
verkleinwoord verbindinkje verbindinkjes

Zelfstandig naamwoord

verbinding v

  1. iets verbinden of samenvoegen; iets dat twee of meer afzonderlijke delen verbindt
  2. (scheikunde) een chemische stof die bestaat uit twee of meer scheikundig elementen, het gaat hierbij om een stof met andere eigenschappen dan de elementen waar het uit is samengesteld
  3. (communicatie) een mogelijkheid een bepaalde plek te bereiken
    • Hij hing de telefoon op toen de verbinding verbroken werd. 
  1. (verkeer) aansluiting op een ander vervoermiddel of lijn
    • Die buslijn is maar een slechte verbinding. 
Synoniemen
  1. [1] connectie
  2. [2] stof, product, composietmateriaal
  3. [3] connectie
  4. [4] aansluiting, lijn
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord verbinding staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie


Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord verbinding verbindings

Zelfstandig naamwoord

verbinding

  1. verbinding
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.