Sint Servaasbolwerk (Maastricht)

Het Sint-Servaasbolwerk is een waltoren van de tweede middeleeuwse stadsmuur in het centrum van de Nederlandse stad Maastricht. Het Sint Servaasbolwerk[noot 1] is tevens de naam van een straat.

Sint-Servaasbolwerk
(met kat Brandenburg, Hackenkamer- en Merkattoren)
De schoormuur van de tweede stadsmuur bij de Aldenhofflat
Locatie
LocatieMaastricht-Centrum, Kommelkwartier, Sint Servaasbolwerk /Sint Nicolaasstraat
Status en tijdlijn
Oorspr. functiebolwerk, diverse onderdelen stadsmuur
Start bouw14e eeuw
Tweede middeleeuwse stadsmuur met Brusselsepoort (7), Sint-Servaasbolwerk (8), kat Brandenburg (9), Hackenkamer (10), Merkat (11) en Tongersepoort (12)
Portaal    Civiele techniek en bouwkunde

Van de Sint-Servaastoren of -bolwerk, gebouwd in de 14e eeuw, is niets meer over. In de omgeving van de gelijknamige straat lagen de kat Brandenburg en de torens Hackenkamer en Merkat. De toren Sint-Servaasbolwerk daarentegen lag een stuk noordelijker, ongeveer halverwege de huidige Sint Nicolaasstraat.

Geschiedenis

Bouw tweede middeleeuwse stadsmuur

Nadat de eerste middeleeuwse stadsmuur uit circa 1230 te krap bleek, besloot men vanaf eind 13e eeuw de langs de uitvalswegen ontstane voorsteden geleidelijk binnen een nieuw te bouwen enceinte (ommuring) te brengen. Aanvankelijk betrof dit een aarden wal met palissade en waar mogelijk een natte gracht. Bij de zuidelijke stadswal fungeerde het riviertje de Jeker als gracht. Elders werd Maaswater benut en op de hogere gebieden werd volstaan met droge grachten. De nieuwe stadspoorten, vijf op de westoever en twee op de Wycker oever, waren van meet aan van steen, meestal blauwe hardsteen. De geleidelijke verstening van de wal strekte zich uit over een groot deel van de 14e eeuw. Waarschijnlijk was de muur omstreeks 1380 voltooid. In de eerste helft van de 15e eeuw werd het zuidelijk deel van de muur verhoogd, wat te zien was aan het materiaalgebruik (Naamse steen) en het regelmatiger metselverband.[1]

Zuidwestelijke stadswal (Braun & Hogenberg, 1575)

De tweede stadsmuur had op de linker Maasoever een lengte van 3575 m en een hoogte variërend van 6 tot 9 m.[2] De eerste stadsmuur bleef als reserveverdedigingslinie in gebruik. Voor het onderhoud en de verdediging van de wallen werden de kerspels ingezet. Welk kerspel verantwoordelijk was voor de walmuur tussen de Tongerse- en Brusselsepoort, is niet bekend.[3]

Op de plattegrond van Maastricht van Braun en Hogenberg in de atlas Civitates orbis terrarum uit 1575 zijn tussen de Brusselsepoort en de Tongersepoort vijf ronde muurtorens te herkennen. De eerste toren vanaf de Brusselsepoort is wellicht de in 1547 en 1568 genoemde toren de Nachtegael. Daarna volgen de Sint-Servaastoren, de Hackenkamer (genoemd naar de haakbussen), een naamloze toren en de Merkat. Laatstgenoemde toren werd in 1442 Merketgien genoemd en in 1534 Huyrentorne (Hoerentoren), naar de boetes op overspel waarmee het onderhoud bekostigd werd. De toren werd pas in 1491 van een leien dak voorzien.[4]

De naam van de Aldenhofflat aan het Sint Servaasbolwerk en de Calvariestraat verwijst naar de in het verleden in deze omgeving gelegen Aldenhof, een begijnhof. Volgens andere bronnen lag dit eerste begijnhof meer naar het oosten, buiten de Aldenhof- of Minderbroederspoort. In de 14e en 15e eeuw lag eveneens buiten de wallen een ander begijnhof, de Nieuwenhof, dat omstreeks 1465 werd verplaatst naar een veiliger plek ten noorden van de Nieuwenhofwal.[5]

Uitbouw van de vesting

Stadsmuur met kat Brandenburg. Daarachter Jekerbarakken en Jekermanège (maquette van Maastricht, 1752)
Walmuur met bastions Engeland (voorgrond) en Brandenburg (rechtsboven) en lunet Overijssel (rechtsonder) (maquette van Maastricht, 1752)

Door de veranderde oorlogsvoering met zwaarder geschut bleken de stadsmuren rond het midden van de 16e eeuw niet meer te voldoen. In 1543 maakten enkele Maastrichtenaren in opdracht van het stadsbestuur een studiereis naar de Brabantse steden Brussel, Leuven en Antwerpen. Geld voor een geheel nieuwe omwalling met stomphoekige bastions, zoals in de rijke handelsstad Antwerpen, was er niet. Besloten werd het voorbeeld van Brussel te volgen en de muren aan de stadszijde te verstevigen met aarden wallen. Tevens werden de muurtorens verlaagd tot het niveau van de stadsmuur en vervolgens volgestort met aarde. In feite werden de middeleeuwse muurtorens omgebouwd tot rondelen, die geschikt waren als schietplatform voor het zware geschut.

Als gevolg van een storm stortte begin 1552 een groot stuk van de stadsmuur tussen het Sint-Servaasbolwerk en de toren Merkat in.[6] Waarschijnlijk in de 17e eeuw werd hier, net als elders op strategische plaatsen achter de stadsmuur, een cavalier of kat aangelegd, een verhoogd platform met ruimte voor extra geschut. De kat Brandenburg (of cavelier van de Hoge Schuer) bleek in 1748 de grootste van de stad met ruimte voor 14 of 15 kanonnen. In de kat bevond zich een kruitmagazijn. Na het beleg van 1632 werden verschillende militaire sorties aangelegd, doorgangen onder de walmuur naar de droge gracht. Bij de kat Brandenburg kwam een 'royale sortie', de sortie Aen de Schuer, geschikt voor de passage van ruiters.[7]

Omgeving kat Brandenburg (Larcher d'Aubencourt, 1749)

Door de gestaag uitdijende buitenwerken raakte de stadsmuur vanaf eind 16e eeuw steeds meer ingekapseld, wat op 17e- en 18e-eeuwse plattegronden en op de maquette van Maastricht goed te zien is. Bij het beleg van 1673 werd hier hevig gevochten, waarbij de muren aan weerszijden van de Hackenkamer grotendeels verwoest werden.[8] Wellicht werd de stadsmuur ter plekke na dit beleg als hoekig bastion herbouwd, waarbij de Hackenkamer verdween. Bij het beleg kwam de Franse kapitein-luitenant Charles de Batz de Castelmore, beter bekend als de musketier d'Artagnan, om het leven. Het dodelijk schot werd echter niet op deze plek gelost - gesuggereerd door het beeldje bij de schoormuur op het Klevarieterrein - maar bij het enkele honderden meters zuidwestelijk gelegen lunet, dat daarna door de Fransen Demilune des Mousquetaires werd gedoopt.[9]

In de tweede helft van de 18e eeuw werden de vestingwerken onder directeur der fortificaties Pieter de la Rive verder uitgebreid. Aan de westzijde van de stad werden diverse bastions en lunetten met droge grachten bijgebouwd, de zogenaamde Hoge Fronten, waarvan alleen de Linie van Du Moulin bewaard gebleven is. Voor de kat Brandenburg lag het bastion en de couvre-face Brandenburg, geflankeerd door de bastions Engeland in het noorden en Willem in het zuiden. Daarbuiten lag een tweede linie met van noord naar zuid de couvre-face Friesland, de lunetten Overijssel en Bentinck, de redan Stad en Lande, en de couvre-face Wilcke.[10]

Kruitramp 1761

Ontploffing kruitmagazijn, 1761

In de nacht van 20 op 21 december 1761 ontplofte een in de kat Brandenburg gelegen ondergronds kruithuis met 36.000 pond buskruit, waardoor een gat werd geslagen in de stadsmuur van ruim 40 m breed. Van de royale sortie Aen de Schuer en een drietal kazematten was niets meer over; ter plekke gaapte een 10 m diepe krater. 's Morgens vond men op de Kommel de stoffelijke resten van de kanonnier Abraham van Susteren (of Citterd), de vermoedelijke veroorzaker van de ontploffing.[noot 2] 21 mensen vonden de dood, waaronder elf soldaten die wachtdienst hadden en enkele bewoners van herenhuizen aan de Brusselsestraat, onder anderen de prinses van Hessen-Philipsthal en de freule de Selys-Fanson met enkele huisgenoten.[11] Aan deze ramp herinnert het huidige café Abrahams Look ('look' = gat) op het terrein van Klevarie. De bres in de stadsmuur werd in 1762 gesloten met een redanvormige aarden wal met daarin een nieuwe sortie, De Bres genoemd.[12]

Ontmanteling vesting en afbraak zuidwestelijke stadsmuur

Na de opheffing van de vestingstatus van Maastricht in 1867 werden in opdracht van het Ministerie van Oorlog grote delen van de middeleeuwse stadsmuren en de meeste buitenwerken geslecht. De eeuwenoude stadspoorten van Maastricht werden tussen 1867 en 1874 op één na allemaal afgebroken. De Brusselsepoort, de Tongersepoort en het grootste deel van de tussengelegen wal met de overgebleven muurtorens werden in 1868 gesloopt. Door toedoen van Victor de Stuers en anderen bleven hier en daar delen van de eerste en tweede wal gespaard, waaronder de Jezuïetenwal ten zuiden van de Tongersepoort en het tegenoverliggende Waldeckbastion. De afbraak van de vestingwerken ging echter nog tot begin 20e eeuw door. Pas in 1913 werden de laatste resten van de westelijke stadsmuur opgeruimd. Een deel van het vrijgekomen terrein werd bebouwd. Zo verrees ten westen van de Abtstraat het ziekenhuis Calvariënberg (tegenwoordig verpleegkliniek Klevarie). Aan de nieuw aangelegde straten Sint Servaasbolwerk en Sint Nicolaasstraat vond woningbouw plaats. Een ander deel werd gestemd voor wegenaanleg, onder andere de Hertogsingel, de zuidwestelijke ringweg van Maastricht.[13]

Cultuurhistorisch erfgoed

Restanten vestingwerken

Aan de westzijde van het Klevarieterrein bij de Aldenhofflat is nog een deel van een 18e-eeuwse schoormuur te zien. Deze diende aan de stadszijde ter ondersteuning van de aarden wal die tegen de hoofdmuur was opgeworpen. Ten noorden van de Aldenhofflat bevindt zich de sortie De Bres uit 1762, die nog grotendeels intact is en in de Tweede Wereldoorlog als schuilkelder heeft dienstgedaan. Achter het pand Sint Nicolaasstraat 6A bevindt zich een restant van de royale sortie ten zuiden van de Brusselsepoort, tegenwoordig een wijnkelder.[14] Verder bevinden zich in het gebied nog ondergrondse muurfunderingen en gemetselde delen van het in 1672 aangelegde Jekerkanaal tussen Tongersepoort en Hoog Frankrijk, dat bedoeld was om water te transporteren naar de Hoge Fronten.[15] Bij de Jezuïetenwal liggen twee naamstenen afkomstig van de buitenwerken in dit gebied: het lunet Bentinck en de redan Stad en Lande. Aan de Volksbondweg bevindt zich een soortgelijke steen van het lunet Overyssel.

Overig militair erfgoed

In het buurtcafé Abrahams Look, dat de plaats aangeeft van de kruitramp van 1761, is een herinneringsplaquette aangebracht. Tot het onroerend erfgoed uit de vestinggeschiedenis van Maastricht in de omgeving behoort verder de manege aan de Jekerstraat uit 1708, het enige restant van het omvangrijke Jekerbarakkencomplex. Het manegegebouw deed van 1748 tot 1789 dienst als theater, de voorloper van de Bonbonnière. Het sterk gewijzigde gebouw heeft een vijfhoekig grondplan en een hoog oprijzend schilddak. Aan de Abtstraat ligt een vrijstaande kanonnenloods uit het begin van de 19e eeuw, waarvan alleen de voorgevel met twee grote koetspoorten nog authentiek is. Het 18e-eeuwse wachthuis bij de Tongersepoort, ook wel Commiezenhuis genoemd, is een laag gebouw met aan de zijde van de Tongersestraat een ver overstekend zadeldak.[16]

Overige gebouwen

Aan de Polvertorenstraat, naast het wachthuis van de Tongersepoort, staat sinds 1962 de eenvoudig vormgegeven, maar door zijn hoogte dominerende Polvertorenflat van W. Schellinx.[17] Het terrein ten zuiden van de Calvariestraat staat vanouds bekend als de Calvarieweide. Hier lag eind 19e eeuw een van de eerste paviljoenziekenhuizen van Nederland, het Ziekenhuis Calvariënberg. De meeste paviljoen werden in de jaren 70 vervangen door een groot verpleeghuis, dat in 2016 op zijn beurt plaats heeft moeten maken voor een kleinere verpleegkliniek en woningbouw. Aan de noordwestzijde van het terrein ligt de Aldenhofflat, een uit drie vleugels bestaande galerijflat van Jean Huysmans uit 1953-'56, sinds 2010 een rijksmonument. In het plantsoen vóór de bejaardenflat, op de hoek van de Calvariestraat en het Sint Servaasbolwerk, staat een bronzen borstbeeld van de Limburgse staatsman Charles Ruijs de Beerenbrouck (1873-1936). De arbeiderswoningen tussen de Jekerstraat en de Sint-Nicolaasstraat zijn ontworpen door Alphons Boosten in 1940.[18]

Zie ook

Zie de categorie Sint Servaasbolwerk (Maastricht) van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.