Bever (dier)

De bever (Castor fiber) is een aquatisch knaagdier dat voorkomt in Europa en Noord-Azië. Het is het grootste knaagdier van Europa en een van de grootste knaagdieren ter wereld. De wetenschappelijke naam van de soort werd in 1758 gepubliceerd door Carl Linnaeus.[2]

Bever
IUCN-status: Niet bedreigd[1] (2008)
Een bever
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Chordata (Chordadieren)
Klasse:Mammalia (Zoogdieren)
Orde:Rodentia (Knaagdieren)
Familie:Castoridae (Beverachtigen)
Geslacht:Castor (Bevers)
Soort
Castor fiber
Linnaeus, 1758
Het verspreidingsgebied van de Europese bever
Afbeeldingen Bever op Wikimedia Commons
Bever op Wikispecies
Portaal    Biologie
Zoogdieren

Beschrijving

De bever heeft een brede, geschubde, horizontaal afgeplatte staart. Zijn poten zijn vrij kort. De achterpoten hebben zwemvliezen. Zijn kop is stomp en zijn oren en ogen zijn klein. De neus en oren kunnen worden afgesloten bij het zwemmen. Ook zit er in de wang een stuk weefsel dat de mond afsluit als het dier onder water knaagt. Hij heeft een paar sterke oranje tanden die altijd doorgroeien. Ze zijn oranje omdat het glazuur op zijn tanden oranje van kleur is, wat ze sterk genoeg maakt om door bomen te knagen. Hij verschilt van de verwante Canadese bever (Castor canadensis) door zijn lichtere vachtkleur en langere neusbotjes. De vacht is geelbruin tot zwart van kleur. De meest algemene kleur is rossig bruin. Bevers uit noordelijke streken hebben een donkerdere vacht dan de zuidelijke dieren.

De bever heeft een kop-romplengte van ongeveer 75 tot 90 centimeter en een lichaamsgewicht van 23 tot 38 kilogram.[3] Zijn staart is 28 tot 38 centimeter lang. Zijn grootte verschilt per regio. Er zijn geen grootteverschillen tussen mannetjes en vrouwtjes.

Sociaal gedrag en woongebied

Boom met knaagsporen van een bever langs de Czarna Staszowska in Polen

Bevers leven in kleine familiegroepen in de buurt van water. Meestal leven er zo'n vijf of zes bevers in een groep, bestaande uit een volwassen paartje en hun jongen van de twee laatste worpen. Jongen blijven zo'n twee jaar in een familiegroep, waarna ze hun eigen territorium gaan zoeken. Territoria worden afgebakend met anale geursporen, castoreum of bevergeil genoemd, die informatie bevatten zoals geslacht, verwantschap en mogelijk ook sociale status, leeftijd en grootte.[4]

Bij gevaar slaat een bever met zijn staart op het wateroppervlak om zijn soortgenoten te waarschuwen. De staart wordt ook gebruikt voor het aanplempen van modder.

De aanwezigheid van bevers wordt verraden door de aanwezigheid van omgevallen bomen, bomen waarvan de schors is afgeschild, ondiepe kanalen en een burcht in het water. Als het mogelijk is, bouwen ze een nest in een ondergronds hol. Anders bouwen de bevers een burcht. Europese bevers bouwen minder snel een burcht dan hun Canadese verwanten en de burchten van de Europese bevers zijn ook minder groot.

Burchten

Burcht van een bever

Bevers bouwen een burcht, die tot 2 meter hoog is, terwijl de doorsnede wel 10 meter kan bedragen. De ingang hiervan bevindt zich onder water, waardoor ze onbereikbaar zijn voor roofdieren. De burcht, bestaande uit een holle berg takken, bevindt zich verder boven water. Hij heeft een 'natte kamer', waar de bever het water uit zijn vacht schudt, en een droge, met houtsnippers gestoffeerde nestkamer. De nestkamer ligt circa 20 cm boven het waterniveau en heeft een luchtgat. 's Zomers wordt om te rusten daarnaast vaak gebruikgemaakt van een leger: een ondiep kuiltje aan de oever onder struiken of andere dichte begroeiing met platgelegde vegetatie of houtsnippers.

Dammen

Beverdam op de Smilga (in Litouwen)

Bevers leggen ook soms dammen en kanaaltjes tot zo'n 150 meter lang aan. Daarmee kan de waterhoogte in de omgeving van de burcht worden gereguleerd, zodat deze constant op dezelfde hoogte blijft en de burcht niet onder water loopt. Ook wordt hierdoor het foerageergebied vergroot. Bovendien ontstaan vaak kunstmatige meertjes. Bij hoge uitzondering worden dammen van 800 meter gebouwd, maar dammen van meer dan 150 meter zijn geen uitzondering. Als bouwmateriaal gebruiken ze stammen, takken, modder en stenen. Hiervoor kunnen 100 cm dikke bomen worden geveld. Een bever kan een 25 centimeter dikke boom omknagen in minder dan vier uur.

's Winters bevriest het water, waardoor ze niet naar boven kunnen om te ademen. Om dat toch te kunnen doen, maken ze een gat in de dam, zodat het water wegstroomt. Het water heeft zo plaatsgemaakt voor lucht.

Leefwijze

De bever is een dagdier, maar in gebieden waarin hij regelmatig verstoord wordt is hij hoofdzakelijk 's nachts actief. In onverstoorde gebieden laat hij zich voornamelijk 's ochtends zien. Bevers zijn goede zwemmers. Ze kunnen tot vijftien minuten onder water blijven, maar een duik duurt meestal vijf à zes minuten.

De bever heeft een zeer uitgebreid, maar strikt vegetarisch menu. 's Zomers eet hij kruiden, bloemen, jonge scheuten van waterplanten, grassen en wortels. Daarnaast eet hij ook alle delen van bomen en struiken (stam, takken, bladeren en wortels). Hij heeft een voorkeur voor wilg, populier en ratelpopulier. De schors van de stam knaagt hij af met zijn vlijmscherpe tanden. Zijn tanden groeien almaar door, omdat ze slijten door de tanden te gebruiken als gereedschap voor de bouw van hun burcht en een dam. 's Winters eet hij meer twijgen en schors, 's zomers meer groene plantendelen.

In tegenstelling tot de meeste andere knaagdieren houdt de bever 's winters geen winterslaap. In de herfst legt hij daarom een voedselvoorraad aan, bestaande uit takken en stammen van kleine bomen. Deze verankert hij onder water, in de buurt van de ingang. Het koude water houdt de voedingswaarde van de schors langer goed.

Voortplanting

Een bevermoeder met haar kleintje

Het volwassen paartje paart in februari. Na een draagtijd van 103 tot 108 dagen worden één tot zes jongen (gemiddeld 2,7) geboren in juni. De jongen hebben een vacht bij de geboorte en de ogen zijn open. Enkele dagen na hun geboorte leren ze zwemmen, in de ingangen van de burcht. De jongen verlaten de geboorteburcht na twee tot drie jaar. Ze zijn na twee tot drie jaar geslachtsrijp. Jongvolwassen bevers verlaten meestal in het voorjaar het ouderlijk territorium om op zoek te gaan naar een eigen leefgebied.

Bevers zijn monogaam en blijven hun hele leven trouw aan één partner.[5]

Verspreiding en leefgebied

Verspreiding van de bever binnen Europa (exclusief Rusland)

Bevers zijn afhankelijk van gebieden met water en aangrenzende bosgebieden. Ze hebben een voorkeur voor riviervalleien met veel uiterwaarden, begroeid met zacht hout, en houden zich voornamelijk op langs de trager stromende delen van de rivier. Ook zijn ze te vinden langs meren, beken, poelen en moerassen.

Vroeger leefden bevers in een groot deel van Eurazië: van de Britse Eilanden, de Benelux, Scandinavië, Polen en de Baltische staten tot in Rusland, Mongolië en China. De bever heeft veel te lijden gehad onder de jacht en was aan het begin van de 20e eeuw teruggedrongen tot enkele refugia. Dankzij natuurlijke herkolonisatie en herintroducties heeft de soort een terugkomst gemaakt in grote delen van Eurazië. Herintroductieprojecten waren er onder meer in Groot-Brittannië,[6] Hongarije,[7] Zweden en op verscheidene plaatsen in de Benelux.[8]

België

In België is een eerste succesvolle herintroductie geweest in de jaren 90 van de 20e eeuw. Er zijn toen 100 bevers uitgezet in de omgeving van Wibrin, een deelgemeente van Houffalize, in de Ardennen.

Dendervallei

In 2007 zag men een bever in de Vlassenbroekse polder bij Dendermonde en later werd er ook nog één uitgezet aldaar. Vijf jaar later, in 2012, bleken ze zich voortgeplant te hebben.[9] Nog een jaar later, in 2013, verscheen er een in Lebbeke aan de Dender, waarschijnlijk een afstammeling van de bevers uit Dendermonde.[10]

Dijlevallei

In de Dijlevallei onder Leuven in Vlaanderen en Wallonië komen ook bevers voor. Deze zijn afkomstig van een uitzetproject in Wallonië in 2000 en één in Vlaanderen in 2003.

Durmevallei

In 2012 dook een bever op in het natuurreservaat Molsbroek aan de Durme bij Lokeren.[11]

Leievallei

Op een afgesloten Leiearm op de grens van Deinze en Zulte werd eveneens eind 2015 een bever waargenomen.[12]

Liennevallei

In 1998 werden in de vallei van de Lienne, een zijrivier van de Amblève in de buurt van Lierneux, 101 Beierse bevers uitgezet door particulier Olivier Rubbers. Omdat hij dat op eigen houtje deed, zonder vergunning om deze beschermde diersoort te vervoeren, werd hij voor de rechter gedaagd. Deze procedureslag bij het Hof van Cassatie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens houdt tot vandaag (anno 2011) aan. De beverpopulatie groeide ondertussen fors en de inmiddels 250 beverburchten zorgden voor overlast, waardoor vergunningen werden afgeleverd om beverburchten af te breken en bevers af te schieten. La Coalition Nature, vertegenwoordigd door advocaat Alain Lebrun, daagt daarom nu Philippe Blérot voor de rechter, algemeen inspecteur bij het Waalse Département de la nature et des forêts, die tegen het advies van de Conseil supérieur wallon de la conservation de la nature in deze vergunningen afleverde.[13]

Scheldevallei

Eind 2015 werd in de Boven-Schelde in Asper een bever gespot.[14][13]

Nederland

Beverburcht langs de IJssel (bij Deventer)

De soort leeft in Nederland in een aantal zich goed ontwikkelende populaties die qua leefgebied naar elkaar toegroeien. Nadat de bever sinds 1826 niet meer was gezien, vonden in 1988 herintroducties plaats in de Biesbosch en de Gelderse Poort. In 2002 werd de bever uitgezet langs de Maas en in 2008 in Drenthe en Groningen. Ook in Flevoland, aan de randmeren oostelijk daarvan en langs de gehele Gelderse IJssel in Gelderland hebben zich sindsdien bevers gevestigd. Anno 2016 vond de provincie Limburg dat daar te veel bevers waren en werd het dier beschouwd als een potentiële bedreiging voor dijken.

Biesbosch

In de Biesbosch zijn tussen 1988 en 1992 42 bevers uitgezet. De eerste exemplaren waren afkomstig uit het Elbegebied in de toenmalige DDR. Er leefden na een aanvankelijk moeizame start vanaf 1988, met veel sterfte, in het jaar 2000 circa 100 exemplaren. De Biesbosch blijkt geen ideale biotoop: de beverterritoria zijn er groot (een teken dat er per oppervlakte-eenheid niet zoveel te eten te vinden is) en in dode bevers wordt erg veel cadmium in de lever en de nieren aangetroffen, afkomstig uit de wilgenbast, die het hoofdbestanddeel van hun dieet in de Biesbosch uitmaakt. Wilgen concentreren dit zware metaal uit de bodem. Ook worden er in de Biesbosch belangrijk minder jongen geboren dan op andere locaties, zodat de populatie maar langzaam groeit. De maximaal haalbare beverpopulatie voor de Biesbosch wordt geschat op circa 190 exemplaren. In februari 2005 is er uitbreiding in De Avelingen richting Gorinchem geconstateerd.

Bevers migreerden vanaf circa 2011 vanuit de Biesbosch naar de grienden langs de Oude Maas. Anno 2017 zijn onder meer bij Rhoon, Hoogvliet en Spijkenisse burchten of vraatsporen gezien.[15]

Datzelfde jaar werd hij ook gespot in de "mini-Biesbosch", meer bepaald het Haagse Beemdenbos in Breda, en anno 2019 is dit zelfs een stel geworden. Verder zijn er wat de provincie Noord-Brabant betreft ook nog gesignaleerd in Roosendaal, Oosterhout, Geertruidenberg en Sprang-Capelle.[16]

Flevoland

In Flevoland is een aantal bevers ontsnapt uit Natuurpark Lelystad. Ook deze dieren doen het goed. In 2005 werd door Staatsbosbeheer gemeld dat er 14 burchten zijn in Flevoland. Tijdens een telling in 2011 zijn er 74 bevers geteld, maar volgens de deskundigen zouden het er ook meer dan 100 kunnen zijn omdat tijdens zo'n telling nooit alle bevers geteld kunnen worden.

Gelderse Poort

In de Gelderse Poort leefden in 2000 circa 80 exemplaren.

Hunzevallei

Eind 2008 is begonnen met de introductie van de bever in de Hunzevallei en het Zuidlaardermeergebied op de grens van de provincies Drenthe en Groningen. Het doel is dat de bever na de Hunzevallei ook de Noord-Drentse en Groninger beekdalen zal koloniseren.[17]

IJsseldal

Sinds 2010 worden op een groeiend aantal plaatsen verspreid over de hele lengte van de IJssel burchten aangetroffen. De bevers zijn oorspronkelijk waarschijnlijk afkomstig uit Flevoland, Drenthe of de Gelderse Poort.

Maas

In 1992 zijn er op verscheidene plekken in het Nederlands-Limburgse Maasdal en belendende beekdalen bevers uitgezet. De eerste dieren waren afkomstig uit de Eifel. In 2002 werden tien exemplaren geteld. Sindsdien breidde de populatie zich uit met een snelheid die ook van de Ardennen bekend is. De dieren begonnen steeds vaker voor overlast te zorgen en in 2014 zette de provincie een 'bevervisie' op papier. 'Probleembevers' werden door provincie en waterschap als serieus probleem onderkend. Anno 2016 ontwikkelt men vormen van 'bevermanagement'. Naast beverwerende maatregelen en wegvangen wordt afschieten in de toekomst niet uitgesloten.[18][19]

Twente en de Achterhoek

In 2018 en 2019 zijn op verscheidene plaatsen in Twente en de Achterhoek vraatsporen van bevers aangetroffen, onder andere langs de Schipbeek bij Diepenheim en langs het Twentekanaal.

Toekomst

In 2009 leefden er alweer ongeveer 900 bevers in de Ardennen. Vlaanderen telde anno 2012 circa 100 bevers.[20] In 2005 werd de beverpopulatie in Nederland door Staatsbosbeheer geschat op 200 exemplaren, in 2012 was dat aantal verdrievoudigd tot 600. De bever stond in 2012 (nog) op de rode lijst met de status 'gevoelig'. De Zoogdiervereniging VZZ heeft in dat jaar becijferd dat bij ongewijzigd beleid in 2035 de populatie uit 7.000 exemplaren zou kunnen bestaan. De verschillende deelpopulaties zullen waarschijnlijk binnen afzienbare tijd op elkaar gaan aansluiten. Er wordt gewerkt aan het voorkomen van schade aan landbouwgewassen en boomteelt. Ook wateroverlast en graafschade aan wegen en dijken vormen potentiële problemen.[21]

Ondersoorten

Wislabever (Castor fiber vistulanus) langs de Narewka in Polen

Doordat de bevers in de 20e eeuw werden teruggedrongen tot enkele refugia is er een algehele achteruitgang van de genetische diversiteit ingetreden. Het genetisch materiaal dat in deze populaties is overgebleven verschilt per populatie en vormt de basis voor het onderverdelen van de soort in verschillende ondersoorten. Er worden naar Gabryś & Ważna (2003) negen ondersoorten wetenschappelijk erkend:[22]

  • Castor fiber fiber (Scandinavische bever[23])
  • Castor fiber galliae Geoffroy, 1803 (Rhônebever[23])
  • Castor fiber vistulanus Matschie, 1907 (Wislabever[23])
  • Castor fiber albicus Matschie, 1907 (Elbebever[23])
  • Castor fiber birulai Serebrennikov, 1929 (Mongoolse bever[23])
  • Castor fiber pohlei Serebrennikov, 1929 (Oeralbever[23])
  • Castor fiber tuvinicus Lavrov, 1969 (Toevabever)
  • Castor fiber belorussicus Lavrov, 1981 (Wit-Russische bever)
  • Castor fiber orientoeuropaeus Lavrow, 1981 (Oost-Europese bever)

Bedreigingen

Bevers worden meestal zeven of acht jaar oud, maar ze kunnen tot wel vijfentwintig jaar oud worden. Hun belangrijkste natuurlijke vijanden zijn grote roofdieren, voornamelijk de wolf. Andere belangrijke doodsoorzaken zijn verhongering, verdrinking (in de winter, als het water plotseling stijgt en de dieren niet kunnen ontsnappen door het ijs) en auto-ongelukken. Ook sterven veel bevers plaatselijk aan tularemie, een ziekte die de lever, longen, milt en lymfeklieren aantast.

Het plaatselijk uitsterven van de bever is vooral veroorzaakt door de jacht: hij werd bejaagd voor de vacht (beverbont) en het castoreum of bevergeil. Dat is een via de anaalklieren afgescheiden substantie die men al in de 17e eeuw aanprees als geneesmiddel en verwerkt werd in parfums. Deze naar muskus ruikende stof gebruikt de bever voor het afbakenen van zijn territorium.

Literatuur

  • (en) E.R. Warren, The beaver (1927)
  • M. A. IJsseling en A. Scheygrond, De zoogdieren van Nederland (1950)
  • (de) G. Hinze, Der Biber (1950)
  • (de) G. Hinze, Unsere Biber (1953)
  • A. Van Wijngaarden, De bever in Nederland, in: Lutra (1966)
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.