zitten
Nederlands
Woordafbreking
- zit·ten
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘gezeten zijn, zich bevinden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
|
|
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zitten /'zɪ.tə(n)/ |
zat /zɑt/ |
gezeten /ɣə'ze.tə(n)/ |
klasse 5 | volledig |
Werkwoord
zitten
- inergatief op het zitvlak rusten
- Ik heb lekker in het zonnetje gezeten.
- Er wordt zelden op die stoel gezeten.
- ergatief zetelen, plaats genomen hebben
- Hij was gezeten op een troon van goud, versierd met diamanten.
- hulpwerkwoord duratief hulpwerkwoord
- Daar zit verandering in te komen.
- Hij heeft die puzzel op zitten lossen.
- in de gevangenis een straf ondergaan
Opmerkingen
- [3] In samengestelde tijden vervalt te.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
|
Vertalingen
1. op het zitvlak rusten
verveeld zitten met iets
|
Gangbaarheid
- Het woord zitten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zitten' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.