zitbank
Nederlands
zitbank voor buiten
Woordafbreking
- zit·bank
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van zit zn en bank zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zitbank | zitbanken |
verkleinwoord | zitbankje | zitbankjes |
Zelfstandig naamwoord
zitbank v/m [1]
- (meubel) een meubel waarop men met meerdere personen kan zitten
- Hondenurine veroorzaakt (geur)overlast, beschadigt planten, straatmeubilair en gevels en is bovendien onhygiënisch, aldus de gemeente. Baasjes moeten ervoor zorgen dat hun honden niet wateren tegen deuren, portieken, brievenbussen, bloembakken, vuilniszakken, zitbankjes, lantaarnpalen, verkeerslichten en auto’s of fietsen. Hondenpoep moet sowieso worden opgeruimd, memoreert de gemeente.[2]
- Wie in Zoetermeer even op een zitbankje van het zonnetje wil genieten of uit wil rusten, kan daar voortaan gelijk de smartphone laten opladen.[3]
- Voor de derde achtereenvolgende week heeft in de hoofdstad een ludiek protest plaatsgevonden tegen de drukte en de ‘festivalisering’ van de binnenstad. Via een sit-in picknick werd geprotesteerd een nieuw terras dat op de plek van twee publieke zitbankjes is verrezen, zeer tegen de wens van sommige centrumbewoners in.[4]
Gangbaarheid
- Het woord zitbank staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zitbank' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Telegraaf 17 jul. 2017
- de Telegraaf 09 dec. 2016
- de Telegraaf RUBEN KOOPS 12 aug. 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.