zithoek
Nederlands
![](../I/m/WLANL_-_Adfoto_-_zithoek_in_Huis_Sonneveld%2C_meubels_Gispen.jpg)
zithoek met twee lage damesstoelen en twee hogere herenstoelen
Woordafbreking
- zit·hoek
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van zit en hoek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zithoek | zithoeken |
verkleinwoord | zithoekje | zithoekjes |
Zelfstandig naamwoord
zithoek m [1]
- deel van een kamer geschikt om gezellig bij elkaar te zitten en de meubels die in dat deel van de kamer staan
- Het skelet is inmiddels af; Monné gaat voor door het houten frame. Beneden komen de badkamer, keuken en zithoek, boven is de slaapverdieping. „Ook de buitenkant wordt opgetrokken uit duurzame materialen. De wand wordt geïsoleerd met 30 centimeter cellulosevezel.” [2]
Gangbaarheid
- Het woord zithoek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zithoek' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.