zitting
Nederlands
Woordafbreking
- zit·ting
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zitting | zittingen |
verkleinwoord | zittinkje | zittinkjes |
Zelfstandig naamwoord
zitting v
- het gevoerde deel van een stoel waarop men zit
- Deze zitting moet opnieuw gestoffeerd worden.
- de tijd dat een raad of ander lichaam werkzaam bijeen is
- De koningin opende de zitting van het parlement.
- ~ nemen in ergens toe toetreden
- Een afdichtvlak in een klep of kraan, klepzitting
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- zittingsdag, zittingsjaar, zittingsperiode, zittingstermijn, zittingszaal
Vertalingen
2. de tijd dat een raad of ander lichaam werkzaam bijeen is
3. ~ nemen in ergens toe toetreden
Gangbaarheid
- Het woord zitting staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zitting' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.