zat

Niet te verwarren met: zat.

Nederlands

Uitspraak
  • [bijvoeglijk naamwoord, voornaamwoord, werkwoord]
    • Geluid:  zat    (hulp, bestand)
    • IPA: /zɑt/
  • [zelfstandig naamwoord]
    • Geluid:  zaterdag    (hulp, bestand)
    • IPA: /ˈzatərˌdɑx/
Woordafbreking
  • zat
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘verzadigd van eten of drinken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
  • [bijvoeglijk naamwoord, voornaamwoord] van Middelnederlands sat [2][3]
  • [zelfstandig naamwoord] (verkorting) van het Nederlandse zelfstandige naamwoord zaterdag
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen zatzatterzatst
verbogen zattezatterezatste
partitief zatszatters-

Bijvoeglijk naamwoord

zat

  1. (informeel) verzadigd, vol, met name van alcoholische drank
    • Hij was volkomen zat en begon handtastelijk te worden. 
  1. (informeel) als predicaat met oorzakelijk voorwerp: ergens genoeg van hebbend
    • Ik ben het zat! 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Onbepaald voornaamwoord

zat

  1. (informeel) in voldoende mate
    • Er zijn mensen zat die daar niet van houden. 
    • Er zijn zat mensen die daar niet van houden. 
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

zat m

  1. (afkorting), (tijdrekening), (dag) zaterdag, de eerste dag van het weekeinde
  1. «Open: di, woe, do, vrij; dicht: zat, zo, ma.»
    Geopend op dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag; gesloten op zaterdag, zondag en maandag.
Opmerkingen
  • Echte afkortingen worden als regel met een punt geschreven: zat., maar in opsommingen waar uit de context al duidelijk is dat het om de naam van een weekdag gaat is het gebruikelijk om de punt weg te laten[4].
Schrijfwijzen

Werkwoord

vervoeging van
zitten

zat

  1. enkelvoud verleden tijd van zitten
    • Ik zat. 
    • Jij zat. 
    • Hij, zij, het zat. 

Verwijzingen

Gangbaarheid

  • Het woord zat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie


Indonesisch

Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Arabisch.

Zelfstandig naamwoord

zat

  1. stof, substantie


Turks

Zelfstandig naamwoord

zat

  1. persoon, individu.
  2. substantie
  3. wezen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.