mag

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  mag    (hulp, bestand)
  • IPA:/mɑx/
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /mɑχ/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /mɑx/
Woordafbreking
  • mag

Werkwoord

vervoeging van
mogen

mag

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van mogen
  2. gebiedende wijs van mogen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Een glas mag.
Vertalingen

Afrikaans

Uitspraak
  • geluid 
enkelvoud meervoud
naamwoord mag magte

Zelfstandig naamwoord

mag

  1. (wiskunde) macht
  1. «Die derde mag van twee is agt.»
    De derde macht van twee is acht.

Frans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

mag m

  1. (spreektaal) magazine, tijdschrift
  1. «Passe-moi un mag que je puisse bouquiner dans les chiottes.»
    Geef me een tijdschrift zodat ik op de plee wat te lezen heb. [1]

Verwijzingen

Hongaars

Zelfstandig naamwoord

mag

  1. (plantkunde) zaad

Wolof

Uitspraak
  • Geluid:  mag    (hulp, bestand)

Zelfstandig naamwoord

mag

  1. volwassene
  2. oudere broer
  3. ouder persoon

Werkwoord

mag

  1. groot zijn.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.