bron

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bron    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbron/
Woordafbreking
  • bron
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘uit de grond opwellend water’ voor het eerst aangetroffen in 1605 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord bron bronnen
verkleinwoord bronnetje bronnetjes

Zelfstandig naamwoord

bron v/m

  1. daar waar men informatie vandaan haalt
    • De journalist beschermde zijn bron heel zorgvuldig. 
    • De Volkskrant onthulde vorige week de bron van de harde toon. [3] 
  1. het begin van een waterloop
    • De bron van een rivier is waar de rivier begint. 
  1. een plaats waar water uit de grond komt
    • Uit deze bron kwam zuiver, helder drinkwater.> 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bron staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Welsh

Zelfstandig naamwoord

bron

  1. (anatomie) borst

Bijwoord

bron

  1. bijna
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.