bron
Nederlands
Woordafbreking
- bron
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘uit de grond opwellend water’ voor het eerst aangetroffen in 1605 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bron | bronnen |
verkleinwoord | bronnetje | bronnetjes |
Zelfstandig naamwoord
bron v/m
- daar waar men informatie vandaan haalt
- De journalist beschermde zijn bron heel zorgvuldig.
- De Volkskrant onthulde vorige week de bron van de harde toon. [3]
- het begin van een waterloop
- De bron van een rivier is waar de rivier begint.
- een plaats waar water uit de grond komt
- Uit deze bron kwam zuiver, helder drinkwater.>
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. daar waar men informatie vandaan haalt
2. begin van een waterloop
Gangbaarheid
- Het woord bron staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bron' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "bron" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- bron op website: Etymologiebank.nl
- Reformatorisch Dagblad Gerard Vroegindeweij 21-1-2019Het knettert in de coalitie dankzij reclameman
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.