welbevinden
Nederlands
Woordafbreking
- wel·be·vin·den
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van wel bw en bevinden ww
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | welbevinden | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
welbevinden o [1]
- een staat van goede lichamelijke en geestelijke gezondheid
- De vorsers stelden vast dat degene die meer rust verlangt, minder goed scoort in het persoonlijk welbevinden. Een ’blikseminslag’ in hun leven – een doorgemaakte ernstige ziekte, een andere schokkende ervaring – doet mensen veranderen: 53 procent wil het liefst in de natuur zijn, 52,1 procent hunkert naar alleen zijn, ruim 40 procent herstelt van een ’trauma’ door naar muziek te luisteren of juist door niets te doen.[2]
- Onderzoek van de Universiteit Twente wees uit dat de Geluksroute in Almelo leidde tot minder medicijngebruik en artsenbezoek bij een kwart van de deelnemers. Daarnaast ervoeren zeven op de tien deelnemers meer plezier in hun leven en nam het welbevinden bij alle deelnemers met 40 procent toe.[3]
Gangbaarheid
- Het woord welbevinden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'welbevinden' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Telegraaf RENÉ STEENHORST 18 dec. 2017
- de Telegraaf 27 jul. 2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.