welvaart
Nederlands
Woordafbreking
- wel·vaart
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van wel en vaart [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | welvaart | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
welvaart v/m
- (economie) de mate waarin de behoeften met de beschikbare middelen kunnen worden bevredigd
- In de jaren 1950 is de welvaart enorm toegenomen, maar soms ging dat ten kost van het welzijn.
- Het overgrote deel van de gegeneerde welvaart komt echter niet bij de eilandbewoners terecht, maar wordt teruggepompt in de immer uitdijende toerisme-industrie. [2]
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord welvaart staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'welvaart' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Werkwoord
vervoeging van |
---|
welvaren |
welvaart
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van welvaren
- ... dat jij welvaart.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van welvaren
- ... dat hij welvaart.
Verwijzingen
- welvaart op website: Etymologiebank.nl
- HP de Tijd ARNOUT LE CLERCQ 25 JAN 2019 De Malediven verdwijnen, maar onze consumptiedrift niet
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.