verzekeren

Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
verzekeraarverzekerbaar
verzekerdeverzekerd
verzekering-
Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·ze·ke·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verzekeren
verzekerde
verzekerd
zwak -d volledig

Werkwoord

verzekeren

  1. overgankelijk verklaren dat iets toekomstigs met zekerheid te verwachten is
    • Hij verzekerde dat er geen ontslagen zouden vallen. 
  1. overgankelijk tegen betaling van een premie een contract afsluiten waarbij bepaald wordt dat bij eventuele schade gedekt zal worden
    • Zij hadden gelukkig hun reis verzekerd zodat zij bij dat ongeluk hulp konden inroepen. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord verzekeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.