tol
Nederlands
Woordafbreking
- tol
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘speelgoed’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1437 [1]
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘doortochtgeld’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 973 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tol | tollen |
verkleinwoord | tolletje | tolletjes |
Zelfstandig naamwoord
tol m
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
2. kinderspeeltuig
3. plaats waar men slechts tegen betaling mag passeren
4. geld dat men bij een tol geheven wordt
Gangbaarheid
- Het woord tol staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tol' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Mota
Telwoord (mtt) | ||||
---|---|---|---|---|
1 | 11 | 10 | 100 | 103 |
2 | 12 | 20 | 200 | |
3 | 13 | 30 | ||
4 | 14 | 40 | ||
5 | 15 | 50 | ||
6 | 16 | 60 | ||
7 | 17 | 70 | ||
8 | 18 | 80 | ||
9 | 19 | 90 |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.